Deel 3: De maatschappelijke situatie vóór de neerzending van de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam

Deur 1 De gebeurtenissen voor de neerzending, Fiqh, Sierah Annabawiyyah, Wetenschap | 0 comments

  1. Umm Salamah radiya-llaahu 3anhaa heeft verhaald –in het verhaal van de emigratie naar al-Habashah, en het debat dat tussen Dja3far radiya-llaahu 3anhu en de Nadjaashie heeft plaats gevonden- dat Dja3far radiya-llaahu 3anhu gezegd heeft: “O koning, wij waren een volk van onwetendheid. Wij aanbaden beelden, aten kadavers, pleegden zedeloosheden, verbraken familiebanden, behandelden onze buren slecht. De sterken onder ons aten de zwakkeren. We bleven in die toestand totdat Allaah naar ons een Boodschapper uit ons midden zond waarvan wij zijn adel, zijn oprechtheid, zijn vertrouwelijkheid en kuisheid kenden. Hij riep ons op tot Allaah, opdat we slechts Hem aanbidden, en alles wat wij naast Hem aan stenen en beelden aanbaden te verlaten. Hij verplichtte (ons) om eerlijk te zijn in (onze) uitspraken, hetgeen dat toevertrouwd is terug te geven, het aanhouden van familiebanden, goedheid jegens de buren, het verlaten van het verbodene en het verlaten van het moorden. Ook heeft hij ons de zedeloosheden, het afleggen van een valse getuigenis, het eten van het bezit van de wees en het beschuldigen van een kuise vrouw verboden.”[1]
  2. Maalik al-Ash3arie radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “De Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem  heeft gezegd: “Vier (eigenschappen) bevinden zich in mijn gemeenschap, die (van de tijd) van al-djaahiliyyah zijn, en niet (door iedereen onder mijn gemeenschap) verlaten worden: verwatenheid1 door middel van afkomst, de betwisting van (iemands) afkomst, de sterren om regen vragen en het rouwklagen.”2
  1. 3aa’ishah radiya-llaahu 3anhaa heeft verhaald, zij zei: “Voorzeker, het huwelijk in de tijd van de djaahiliyyah bestond uit vier soorten. Eén daarvan is het huwelijk dat wij vandaag de dag kennen. Een man vraagt een andere man om met een vrouw -die onder zijn voogdij valt of zijn dochter is- te verloven. Vervolgens geeft hij haar een bruidsschat en huwt hij met haar.

Een ander (vorm van) huwelijk:  De man zei tegen zijn vrouw, wanneer ze rein werd van haar menstruatie: “Ga naar die persoon en word zwanger van hem”, waarna haar man haar vermeed en haar niet meer aanraakte, totdat bleek dat zij zwanger was van de man met wie zij gemeenschap heeft gehad. En als de zwangerschap duidelijk was, (kon) haar man dan gemeenschap met haar hebben als hij dit wilde. Hij (de echtgenoot) deed dit slechts voor het verkrijgen van kinderen (van een bepaalde stam). Deze vorm van huwelijk werd ‘Istibdaa3’3 genoemd.

Een ander (vorm van) huwelijk: een groep van minder dan tien mannen verzamelden zich bij één vrouw opdat zij allen geslachtsgemeenschap met haar hadden. Als zij zwanger raakte en beviel, riep zij de mannen na een aantal nachten bijeen. Niemand van de mannen kon weigeren om bij haar bijeen te komen. Zij zei dan tegen hen: “Jullie weten wat jullie hebben gedaan, en ik ben bevallen. Hij is jouw zoon, o die en die!” Zij noemde dan de naam van wie zij wilde dat hij de vader werd van het kind. Het kind werd dan aan hem toegeschreven en hij kon dit niet weigeren.

En de vierde (vorm van) huwelijk: veel mannen verzamelden zich en hadden gemeenschap met een vrouw die niemand weigerde. Dit waren prostituees. Zij plaatsten vlaggen boven hun deuren als teken (van hun bezigheid). Wie hen wenste, trad bij hen binnen. Als één van hen zwanger raakte en beviel, kwam dan iedereen (die gemeenschap met haar heeft gehad) bij haar bijeen. Zij riepen dan ‘al-Qaafah’4. Daarna schreven zij het kind toe aan degene van wie zij van mening waren dat hij de vader is, waarna het kind hem gedwongen werd toegeschreven en het zijn kind werd genoemd; dit kon hij niet weigeren. Toen de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam werd gestuurd met de waarheid, verklaarde hij alle huwelijksvormen van de djaahiliyyah nietig, behalve het huwelijk dat de mensen vandaag de dag kennen.”5

  1. Sa3ied ibn al-Musayyib heeft gezegd: “Al-bahierah6 is degene waarvan haar melk door de Tawaaghiet7 verboden wordt, en die door niemand gemolken (mag) worden. En de Saa’ibah8 is degene die omwille van hun goden vrij wordt gelaten, en die niets mag dragen.

Hij zei: “Abu Hurayrah radiya-llaahu 3anhu heeft gezegd dat de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam  gezegd heeft: «“Ik zag 3amr ibn 3aamir ibn Lahiey al-Khuzaa3iey zijn darmen in het hellevuur slepen. Hij is de eerste die de Sawaa’ib9 heeft losgelaten.”»10

  1. 3abdu-llaah ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, hij zei: “Als het je pleziert kennis te nemen van de onwetendheid van de Arabieren, lees dan in soeratu-l-‘An3aam11 hetgeen wat na (vers) honderdendertig komt.”

(Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:)

﴿قَدْ خَسِرَ الَّذِينَ قَتَلُوا أَوْلادَهُمْ سَفَهاً بِغَيْرِ عِلْمٍ وَحَرَّمُوا مَا رَزَقَهُمُ اللَّهُ افْتِرَاءً عَلَى اللَّهِ قَدْ ضَلُّوا وَمَا كَانُوا مُهْتَدِينَ﴾ (الأنعام:140)

“Waarlijk, degenen die hun kinderen hebben gedood uit dwaasheid, zonder kennis, hebben een groot verlies geleden en zij verklaarden voor verboden wat Allaah hun aan voorzieningen heeft geschonken, als een verzinsel over Allaah. Waarlijk, zij dwaalden en zij plachten niet geleid te worden.” (Aayah: 6/140).”12

Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft gezegd:

﴿وَجَعَلُوا لِلَّهِ مِمَّا ذَرَأَ مِنَ الْحَرْثِ وَالْأَنْعَامِ نَصِيبًا فَقَالُوا هَذَا لِلَّهِ بِزَعْمِهِمْ وَهَذَا لِشُرَكَائِنَا فَمَا كَانَ لِشُرَكَائِهِمْ فَلَا يَصِلُ إِلَى اللَّهِ وَمَا كَانَ لِلَّهِ فَهُوَ يَصِلُ إِلَى شُرَكَائِهِمْ سَاءَ مَا يَحْكُمُونَ (136) وَكَذَلِكَ زَيَّنَ لِكَثِيرٍ مِنَ الْمُشْرِكِينَ قَتْلَ أَوْلَادِهِمْ شُرَكَاؤُهُمْ لِيُرْدُوهُمْ وَلِيَلْبِسُوا عَلَيْهِمْ دِينَهُمْ وَلَوْ شَاءَ اللَّهُ مَا فَعَلُوهُ فَذَرْهُمْ وَمَا يَفْتَرُونَ (137) وَقَالُوا هَذِهِ أَنْعَامٌ وَحَرْثٌ حِجْرٌ لَا يَطْعَمُهَا إِلَّا مَنْ نَشَاءُ بِزَعْمِهِمْ وَأَنْعَامٌ حُرِّمَتْ ظُهُورُهَا وَأَنْعَامٌ لَا يَذْكُرُونَ اسْمَ اللَّهِ عَلَيْهَا افْتِرَاءً عَلَيْهِ سَيَجْزِيهِمْ بِمَا كَانُوا يَفْتَرُونَ (138) وَقَالُوا مَا فِي بُطُونِ هَذِهِ الْأَنْعَامِ خَالِصَةٌ لِذُكُورِنَا وَمُحَرَّمٌ عَلَى أَزْوَاجِنَا وَإِنْ يَكُنْ مَيْتَةً فَهُمْ فِيهِ شُرَكَاءُ سَيَجْزِيهِمْ وَصْفَهُمْ إِنَّهُ حَكِيمٌ عَلِيمٌ (139) ﴾ (الأنعام:136-139)

136- En zij hebben Allaah een deel toebedacht van wat Hij heeft voortgebracht aan gewassen en vee en zij zeiden: “Dit is voor Allaah,” volgens hun bewering, “en dit is voor onze goden.” Wat dan voor hun goden is, dat bereikt niet Allaah; en wat voor Allaah is, dat bereikt wel hun afgoden. Slecht is het wat zij oordelen.-137- En zo deden hun leiders het doden van hun kinderen voor velen van de veelgodenaanbidders mooi toeschijnen, om hen te vernietigen en om hun godsdienst (met valsheid) te mengen. En als Allaah het gewild had, dan hadden zij het niet gedaan. Laat hen en wat zij verzinnen dus! -138- En zij zeiden: “Dit vee en (deze) gewassen zijn voorbehouden, niemand eet er van, behalve wie wij willen,” zo beweren zij, “en er is vee waarvan hun ruggen verboden zijn (om op te rijden), en vee waarover de naam van Allaah niet uitgesproken is,” als een verzinsel over Hem. Hij zal hen vergelden vanwege wat zij plachten te verzinnen. -139- En zij zeiden: “Wat zich in de buiken van dit vee bevindt is voorbehouden aan onze mannen en verboden voor onze vrouwen.” En wanneer het doodgeboren is, dan zijn zij (de mannen en de vrouwen) er deelgenoten in. Hij (Allaah) zal hun beschrijving vergelden. Voorwaar, Hij is Alwijs, Alwetend.” (Aayah: 6/136-139).

De zoekenden naar de ware godsdienst in de tijd van de djaahiliyyah: Zayd ibn 3amr ibn Nufayl en Salmaan al-Phaarisie

  1. 3abdu-llaah ibn 3umar radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, (hij zei): “Zayd ibn 3amr ibn Nufayl radiya-llaahu 3anhu ging (op pad) richting a-Shaam op zoek naar een geloof dat hij kon volgen. Hij trof een joodse geleerde aan en vroeg hem over hun godsdienst. Hij zei: “Ik wil wellicht jullie godsdienst volgen, vertel mij daarom erover.” Hij (de geleerde) zei: “Je zult onze godsdienst niet kunnen betreden voordat je een aandeel van de toorn van Allaah op jou neemt.” Zayd zei: “Het is juist de toorn waarvoor ik vlucht, ik zal niets van de toorn van Allaah op mij willen nemen. En hoe zou ik dit kunnen? Kun je mij een andere godsdienst aanraden?” Hij zei: “Ik ken geen (andere godsdienst), behalve die van de Hanief.” Hij (Zayd) vroeg: “En wat is (de godsdienst van) Hanief?” Hij (de geleerde) zei: “De godsdienst van Ibraahiem. Hij was geen jood noch christen en hij aanbad niets behalve Allaah!” Zayd ging verder en kwam een christelijke geleerde tegen en vroeg hem hetzelfde. De geleerde antwoordde: “Je zult onze godsdienst niet kunnen betreden voordat je een deel van de vloek van Allaah op jou neemt.” Hij (Zayd) zei: “Het is juist de vloek van Allaah waar ik voor vlucht. Ik zal niets van de vloek van Allaah en Zijn woede op mij willen nemen. En hoe zou ik dit kunnen? Kun je mij een andere godsdienst aanraden?” Hij zei: “Ik ken geen andere godsdienst, behalve die van de Hanief.” Hij (Zayd) vroeg: “En wat is (de godsdienst van) Hanief?” Hij (de geleerde) antwoordde: “De godsdienst van Ibraahiem. Hij was geen jood noch christen en hij aanbad niemand behalve Allaah!” Toen Zayd hoorde wat zij zeiden over Ibraahiem, vertrok hij en toen hij tevoorschijn kwam hief hij zijn handen op en zei: “O Allaah! Ik getuig dat ik de godsdienst van Ibraahiem volg.”13
  1. Asmaa’ bint aboe Bakr radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, zij zei: “Ik zag Zayd ibn 3amr ibn Nufayl radiya-llaahu 3anhu terwijl hij met zijn rug tegen de Ka3bah aanleunde, en zei: “O Quraysh, bij Allaah, niemand onder jullie volgt de godsdienst van Ibraahiem behalve ik.” Voorwaar, hij liet de maw’oedah14 leven. Hij zei tegen de man die zijn dochter wilde doden: “Dood haar niet, ik bespaar je haar onderhoudsgeld.” Vervolgens nam hij haar mee. Wanneer zij vervolgens opgroeide, zei hij tegen haar vader: “Als je wilt krijg je haar terug, en als je wilt blijf ik je haar onderhoudsgeld besparen.”15
  1. 3abdu-llaah ibn 3umar radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, hij zei: “Voorwaar, de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam  trof Zayd ibn 3amr ibn Nufayl radiya-llaahu 3anhu aan het einde van ‘Baldah‘16 voordat de openbaring naar de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam  gezonden werd. De Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam kreeg een eettafel voorgeschoteld, maar hij weigerde ervan te eten. Vervolgens zei Zayd: “Voorzeker, ik eet niet wat jullie omwille van jullie beelden slachten. Ik eet slechts hetgeen waarover de naam van Allaah uitgesproken is.”

Tevens berispte Zayd ibn 3amr ibn Nufayl radiya-llaahu 3anhu de slachtingen van Quraysh, en zei: “Allaah heeft het lam geschapen, en heeft voor haar water uit de hemel gezonden, en heeft voor haar (voedsel) uit de aarde laten groeien. En vervolgens slachten jullie haar omwille van iets anders dan Allaah.” Hij verafschuwde (daarmee) hetgeen zij deden en prees Allaah hoog.”17

  1. 3abdu-llaah ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, hij zei: “Salmaan al-Phaarisie radiya-llaahu 3anhu vertelde mij: “Ik behoorde tot de inwoners van Perzië, van de inwoners van Asbahaan uit een dorp genaamd ‘Djayyu’. Mijn vader was landsheer. Hij hield heel veel van mij. De hoeveelheid liefde die hij voor mij had, had hij zelfs niet voor zijn bezit of zijn (andere) kinderen. Zijn liefde voor mij bleef stijgen totdat hij me thuis opsloot, net zoals een klein meisje opgesloten wordt. Ik was ijverig in het ‘mazdeïsme’18, totdat ik de bediener van het vuur19 werd (degene die het vuur aansteekt), en het geen moment uit laat gaan. Ik bevond me in een toestand van onwetendheid over de zaken van de mensen, behalve over hetgeen waarin ik me bevond. Op een zeker moment begon mijn vader een pand voor zichzelf te bouwen. (Daarnaast) bezat hij een gehucht20 waarin wat werkzaamheden verricht moesten worden. (Op een dag) riep hij mij, en zei: “O mijn zoon, hetgeen wat je ziet aan bebouwing heeft mij van mijn gehucht afgeleid, terwijl ik daar (ook) inzicht over moet hebben. Vertrek daar naartoe en beveel ze dit en dat, en blijf niet lang weg, want als je lang wegblijft zal jij mij van alles afleiden.” Ik vertrok richting zijn gehucht. Onderweg liep ik langs een christelijke kerk. Ik hoorde daarin stemmen. Ik vroeg (de mensen): “Wat is dat?” Zij zeiden: “Het zijn christenen die aan het bidden zijn.” Ik trad bij hen binnen, en vond hetgeen waarin zij zich bevonden indrukwekkend. Bij Allaah, ik bleef bij hen, totdat de zon ten onder ging.

Mijn vader liet overal naar me zoeken, totdat ik in de avond naar hem toe kwam terwijl ik niet naar zijn gehucht was gegaan. Mijn vader vroeg me: “Waar was je? Heb ik niet tegen je gezegd…?” Ik antwoordde hem: “O mijn vader, ik kwam mensen tegen die christenen genoemd worden. Ik vond hun gebeden en hun smeekbedes mooi, en ben gaan zitten kijken naar hoe zij het deden. Hij (mijn vader) zei: “O mijn kind, jouw godsdienst en de godsdienst van je vaders is beter dan hun godsdienst.” Ik zei: “Nee, bij Allaah, het is niet beter dan hun godsdienst. Het zijn mensen die Allaah aanbidden, Hem smeken en tot Hem bidden, terwijl wij slechts een vuur aanbidden dat we zelf met onze eigen handen aansteken, en als we het laten dan gaat het uit.” (Op dat moment) werd hij bang van me, en bond hij mijn voet vast aan een ijzeren (ketting), en sloot me thuis op. Vervolgens stuurde ik een bericht naar de christenen, en vroeg hen: “Waar is de oorsprong van deze godsdienst die ik jullie heb zien volgen?” Zij antwoordden: “(Het is) in a-Shaam.” Ik antwoordde terug: “Als er mensen daarvandaan naar jullie toe komen, laat het me dan weten.” Zij zeiden: “Dat zullen we doen.” Vervolgens arriveerden handelaren bij hen. Zij berichtten mij dat sommigen van hun handelaren bij hen arriveerden. Ik berichtte hen dat zij mij moesten berichten wanneer (die handelaren) hun handel hadden gedreven en weer wilden vertrekken. Zij zeiden: “Dat zullen we doen.” Toen (die handelaren) hetgeen hadden gedaan wat ze wilden doen en weer wilden vertrekken, berichtten zij mij. Ik haalde de ijzeren (ketting) van mijn voet af en ging achter de handelaren aan. Ik vertrok met ze totdat ik in a-Shaam arriveerde. Toen ik in a-Shaam aan kwam, vroeg ik (de mensen): “Wie is de meest nobele (man) in deze godsdienst?” Zij antwoordden: “Het is de schriftgeleerde die de leider van de kerk is.” Ik ging toen naar hem toe, en zei: “Ik wil graag met jou in jouw kerk zijn om met jou Allaah te aanbidden en van jou het goede te leren.” Hij zei: “Wees met mij.”

Ik verbleef bij hem. Hij was een slechte man. Hij beval hen aalmoes te geven en dreef hen ertoe. Wanneer zij het vervolgens verzamelden en het aan hem gaven, potte hij het op en gaf hij het niet aan de armen. Ik heb hem wegens hetgeen wat ik van hem zag heel veel gehaat. Het was maar een tijd of hij stierf. Toen ze (de mensen) hem wilden begraven zei ik tegen hen: “Dit is een slechte man. Hij beval jullie aalmoes te geven en dreef jullie ertoe, maar wanneer jullie het voor hem verzamelden en het hem gaven, potte hij het op en gaf hij het niet aan de armen.” Zij zeiden: “Wat is het bewijs daarvoor? ” Ik zei: “Ik zal voor jullie zijn schat tevoorschijn halen.” Zij zeiden: “Laat maar zien.” Vervolgens haalde ik zeven kruiken tevoorschijn die met goud en zilver gevuld waren. Toen zij dat zagen zeiden zij: “Bij Allaah, hij zal absoluut niet worden begraven.” Vervolgens kruisigden en bestenigden zij hem, en lieten een andere man in zijn plaats komen. O ibn 3abbaas, bij Allaah, ik heb, buiten degenen die de vijf gebeden bidden, niemand gezien die beter, ijveriger en ascetischer21 is dan hem, en niemand gezien die zich beter aan de regels overdag en in de nacht hield dan hem. Ik heb bij mijn weten van niets ervoor zoveel gehouden als dat ik van hem heb gehouden. Ik bleef met hem totdat zijn sterven nabij was. Vervolgens zei ik tegen hem: “O die en die, voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen22. En bij Allaah, voorzeker, ik heb van niets zoveel gehouden zoals ik van jou heb gehouden. Wat beveel jij mij? Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?” Hij zei: “O kind, bij Allaah, ik weet niemand behalve een man in al-Mawsil. Ga naar hem! Voorwaar, je zult hem vinden in dezelfde hoedanigheid als mij.”

Toen hij stierf en begraven werd, vertrok ik naar al-Mawsil en ging ik naar haar leider. Ik vond hem in dezelfde hoedanigheid van ijver en ascese, zoals die andere. Ik zei tegen hem: “Voorzeker, die en die heeft mij opgedragen om naar jou te komen, en met jou te zijn.” Hij zei: “Verblijf dan met mij, o mijn kind.” Ik verbleef bij hem op dezelfde wijze als dat ik bij zijn vriend verbleef, totdat zijn sterven hem naderde. Ik zei tegen hem: “Voorwaar, die en die heeft mij opgedragen om naar jou te komen, en voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen. Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?” Hij zei: “O kind, bij Allaah, ik weet niemand behalve een man in Siebien, die net zo handelt als wij. Ga naar hem toe!”

Toen wij hem vervolgens begroeven, ging ik naar die andere. Ik zei tegen hem: “Voorzeker, die droeg mij op om naar die te gaan, en die heeft mij opgedragen om naar jou te gaan.” Hij zei: “Verblijf bij mij, o mijn kind.” Ik verbleef bij hem op dezelfde wijze als dat ik bij zijn vriend verbleef, totdat zijn sterven hem naderde. Ik zei tegen hem: “Voorwaar, die droeg mij op om naar die te gaan, en die droeg mij op om naar jou te gaan, en voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen. Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?” Hij zei: “O kind, bij Allaah, ik weet niemand die zoals ons handelt, behalve een man in 3ammoeriyyah in het Romeinse rijk, die net zo handelt als wij. Ga naar hem! Ga naar hem! Voorwaar, je zult zien dat hij op dezelfde wijze handelt als die van ons.”

Nadat ik hem vervolgens begroef, vertrok ik naar 3ammoeriyyah, waarin ik naar haar leider ging. Ik zag dat hij op dezelfde wijze handelde als de anderen. Ik verbleef bij hem en werkte, totdat ik een kleine lam en paar koeien verdiende. Vervolgens naderde zijn sterven hem.  Ik zei tegen hem: “Die droeg mij op om naar die te gaan, en die droeg mij op om naar die te gaan en die droeg me op om naar jou te gaan. Wie raad jij mij aan om naar toe te gaan?” Hij zei: “O mijn kind, bij Allaah er is niemand overgebleven die ik je kan aanraden om naar toe te gaan. Maar jij bevindt je in een tijd waarin een profeet vanuit ‘al-Haraam’23 wordt gezonden. Zijn migratie zal tussenuit twee zwarte rotsen naar een zoute grond zijn, waar veel palmbomen groeien. Hij heeft zichtbare kenmerken: tussen zijn schouders bevindt zich de zegel der profeetschap. Hij eet het cadeau, maar eet geen aalmoes. Als je denkt dat het je lukt om naar dat land te gaan, ga dan, voorwaar, jij hebt zijn tijdperk bereikt.”

Nadat we hem vervolgens begroeven, verbleef ik daar totdat er Arabische handelaren langskwamen van de stam Kalb. Ik vroeg hen: “(Vinden jullie het goed) als jullie mij naar het land der Arabieren meenemen en ik (in ruil daarvoor) jullie mijn lam en koeien geef?” Zei antwoordden: “Ja.” Ik gaf hen dat. Zij namen mij mee totdat ik met hen ‘Waadie-l-Quraa’, het dal ‘al-Quraa’ bereikte. Daar bedrogen ze mij en verkochten ze mij aan een jood die in dat dal woonde. Bij Allaah, ik zag (daar) de palmbomen en hoopte dat dat het land was dat mijn vriend voor mij beschreef en ik me inbeeldde. Vervolgens kwam er een man van (de stam) ‘Banie Quradhah’, kocht mij van degene bij wie ik was en vertrok met mij totdat we in ‘al-Medienah’ arriveerden. Bij Allaah, op het moment waarop ik het zag herkende ik zijn beschrijving. (Op dat moment) verbleef ik als slaaf bij degene die mij gekocht heeft.

Vervolgens werd de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem in Mekkah gezonden. Hoewel ik een slaaf was vertelde hij (mijn heer) mij niets over hem Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem. Tot op een dag de Profeet Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem naar ‘Qubaa” kwam terwijl ik voor mijn heer in een palmboom bezig was. Bij Allaah, terwijl ik in die palmboom was kwam zijn neef naar hem, en zei: “O die, moge Allaah de zonen van ‘Qaylah’24 bestrijden, bij Allaah, zij bevinden zich momenteel in ‘Qubaa” en omringen een man die uit Mekkah komt waarvan ze beweren dat hij een profeet is.” Bij Allaah, toen ik dat hoorde bibberde ik (van de schrik), en viel bijna op mijn heer. Ik kwam (uit de boom) naar beneden zeggend: “Wat is dat voor bericht? Wat is het…?” Vervolgens hief mijn heer zijn hand op en gaf me een harde vuist, en zei: “Wat heb jij ermee te maken? Keer terug naar je werk!” Ik zei toen: “Het is niets, ik hoorde een bericht en wilde slechts weten waar het over ging.” Toen de avond aanbrak, bracht ik het voedsel dat ik had naar de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem terwijl hij (nog) in ‘Qubaa” was, en zei (tegen hem): “Voorzeker, mij is verteld dat je een vrome man bent, en dat je vrienden hebt die vreemdelingen zijn. Ik heb wat dat ik als aalmoes weg wil geven, en ik zie dat jullie in deze stad het meeste recht daarin hebben, voorwaar, dit is het, eet ervan.” Vervolgens pakte de Boodschapper van Allaah het (voedsel) met zijn hand en zei tegen zijn metgezellen: “Eet (ervan).” Maar hij Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem at niet (ervan). Ik zei in mezelf: “Dit is één van de eigenschappen die mijn vriend voor mij beschreven heeft.”

Vervolgens keerde ik terug. Daarna verhuisde de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem naar ‘al-Medienah’. Ik verzamelde toen wat van hetgeen ik bezat, kwam ermee (naar de Profeet Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem), en zei: “Ik heb vernomen dat je geen aalmoes eet, voorwaar, dit is een cadeau en een verering, maar geen aalmoes.” De Boodschapper van Allaah at ervan, en zijn metgezellen aten ook ervan. Ik zei (tegen mezelf): “Dit zijn (al) twee eigenschappen.”

Vervolgens kwam ik (nogmaals) naar de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem terwijl hij tussen zijn metgezellen een ‘djanaazah’25 volgde. Ik had twee kledingstukken aan die om me heen gewikkeld waren. Ik ging achter hem staan om naar de stempel op zijn rug te kijken. Toen de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam mij achter hem zag staan, wist hij dat ik iets wilde verifiëren26 dat voor mij beschreven was. Vervolgens haalde hij zijn kleed van zijn rug af, waarna ik keek naar de stempel die tussen zijn schouders was, zoals mijn vriend deze voor mij beschreven had. Toen wierp ik mezelf kussend op hem, terwijl ik huilde. Vervolgens zei hij: “O Salmaan, verander je positie hier naartoe.” Ik veranderde mijn positie en ging vóór hem zitten, en hij Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem wilde graag zijn metgezellen mijn verhaal over hem laten horen. O ibn 3abbaas, ik vertelde het hem zoals ik het jou verteld heb. Toen ik (mijn verhaal) eindigde, zei de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem: “Schrijf27 o Salmaan.” Ik kwam met mijn heer schriftelijk overeen dat ik driehonderd palmbomen voor hem zou planten en ik hem veertig ons28 (zou geven). De metgezellen van de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam hielpen mij aan de palmbomen; (en sommigen van hen gaven) dertig palmboompjes, (sommigen gaven) twintig palmboompjes en (anderen gaven) tien. Elke man onder hen gaf naargelang zijn bezit. Vervolgens zei de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam tegen mij: “Graaf er kuilen voor, en als je dat volbracht hebt, bericht mij (dan), zodat ik ze met mijn eigen handen plant.”

Ik groef de kuilen, en mijn vrienden hielpen mij ermee, totdat we dat volbracht hadden. Vervolgens kwam ik naar de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam, en zei: “O Boodschapper van Allaah, wij hebben dat volbracht”, waarop hij met mij meeging, totdat hij daar aankwam. Wij tilden telkens de palmboompjes naar hem en hij plantte het met zijn handen en maakte (de grond) erop gelijk. Voorwaar, bij Degene Die hem met de waarheid heeft gezonden, geen enkel boompje daarvan stierf. Ik was (hem) alleen nog het geld verschuldigd. Vervolgens kwam er naar hem een man die bij een mijn vandaan kwam, met een gouden ei, waarop de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem zei: “Waar is de Perzische moslim, de schrijver?” Vervolgens werd ik naar hem geroepen, waarop hij salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei: “Neem dit o Salmaan, en los hiermee hetgeen jij verschuldigd bent af.” Vervolgens zei ik: “O Boodschapper van Allaah, wat is de waarde van dit tegenover hetgeen ik verschuldigd ben?” Hij salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei: “Voorzeker, Allaah zal hiermee jou schuld aflossen.” Bij Degene Die de ziel van Salmaan in Zijn hand heeft, voorzeker, ik woog het tegenover veertig ons, en ik loste het bij hem af, en Salmaan werd vrijgekocht. Voorwaar, de slavernij weerhield mij totdat de slag van Badr en de slag van Uhud met de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam  aan mij voorbij gingen. Nadat ik vrijgekocht was, woonde ik de slag van al-Khandaq bij, en daarna ontging mij geen enkele slag met hem.”29


  1. ‘verwatenheid’ betekent: opgeblazen hoogmoed, trotsheid. []
  2. Deze hadieth is overgeleverd door imaam Muslim, imaam Ahmad, imaam al-Bayhaqie, imaam a-Ttirmidhie, imaam al-Haakim en imaam al-Bazzaar. []
  3. ‘Istibdaa3’ betekent letterlijk: het vragen om een product. In dit verband betekent het: het hebben van geslachtsgemeenschap met als doel zwanger te worden en een kind te krijgen. []
  4. ‘Al-Qaafah’ is het mv. van ‘Qaa’if’: iemand die gespecialiseerd was in het bepalen van de afkomst van het kind door middel van bepaalde eigenschappen die zich bij het kind bevinden. []
  5. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie, imaam abu Daawoed en imaam al-Bayhaqie. []
  6. ‘Al-Bahierah’ is een vrouwtjeskameel die in de tijd van de djaahiliyyah, als zij vijf nakomelingen had gekregen, en de laatste een mannetje was, in het oor werd gesneden, en waarvan alles–haar vacht, melk, vlees en het berijden- voor de vrouwen verboden werd verklaard. En als de laatste nakomeling een vrouwtjes was, werd het voor beide geslachten verboden verklaard en werd het losgelaten. Allaah de Heilige en Verhevene heeft dit in de Islaam nietig en verboden verklaard. []
  7. ‘Tawaaghiet’ is het mv. van ‘Taaghoet’: alles wat naast Allaah aanbeden wordt. In deze hadieth worden de beelden ermee bedoeld. []
  8. ‘A-ssaa’ibah’ is de vrouwtjeskameel die na een veilige reis of genezing van ziekte als inlossing van een belofte losgelaten werd. Allaah de Heilige en Verhevene heeft dit in de Islaam nietig en verboden verklaard. []
  9. ‘Sawaa’ib’ is het mv. van ‘Saa’ibah’. []
  10. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim. []
  11. ‘Soeratu-l-An3aam’ is Soerah 6 in de volgorde van de Qur’aan []
  12. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie.[]
  13. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie. []
  14. ‘Al-maw’oedah’ is de benaming van het levend begraven meisje. []
  15. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie en imaam al-Haakim. []
  16. ‘Baldah‘ is een plaats gelegen tussen Mekkah en Medienah. []
  17. Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie. []
  18. ‘Mazdeïsme’ is een Perzische godsdienst waarvan de aanhangers het vuur aanbidden. []
  19. ‘Bediener van het vuur’: dat is degene die het vuur voedt en ervoor zorgt dat het niet uit gaat, dit omdat zij het hoogprijzen. []
  20. ‘Gehucht’ betekent: een klein dorpje. []
  21. ‘Ascetischer’ komt van ‘ascese’ en betekent: systematische onthouding van zingenot uit religieuze overwegingen, ofwel, dat men zich niet bezighoudt met het wereldse en meer met het hiernamaals. []
  22. Salmaan radiya-llaahu 3anhu verwijst op een subtiele manier naar de dood. []
  23. ‘Al-Haram’ is de benaming van Mekkah. Het betekent in het Arabisch: de verboden plaats. Hiermee wordt bedoeld dat er in die plaats niet gevochten en niet vermoord mag worden wegens de gewijdheid ervan. []
  24. ‘Qaylah’ is de benaming van de twee stammen ‘al-‘Aws’ en ‘al-Khazradj’ zijn worden naar hun moeder ‘Qaylah dochter van Kaahil zoon van 3adhrah’ genoemd. []
  25. ‘Djanaazah’ is een getilde dode lichaam van een mens dat naar de moskee of het graf verplaatst wordt. []
  26. ‘Verifiëren’ betekent: controleren. []
  27. Hiermee bedoelt de Profeet Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem: “Stel een schriftelijke overeenkomst met jou heer op om jezelf vrij te kopen.” []
  28. Veertig ons aan zilver. []
  29. Deze hadieth is overgeleverd door imaam Ahmad, imaam al-Bayhaqie, imaam ibn al-Khatieb, imaam ibn Sa3d en imaam a-Ttabaraanie. Al deze imaams hebben deze hadieth overgeleverd van imaam ibn Ishaaq. []

Categorieën