Een van de eerste zaken die Allaah en Zijn Boodschapper Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem bevolen hebben aan de vrouw in haar huis, is dat ze waakt over haar man en haar kinderen in het goede, dat ze hen ten dienste staat en hen alles ter beschikking stelt wat ze nodig hebben aan kalmte, rust, een goede opvoeding, eten en drinken, het wassen van de kleren en de huishoudelijke taken.
Dit werk heeft een aanzienlijke invloed op de psyche van de man en de kinderen. Dit is een tegenprestatie die ze levert in ruil voor de moeilijkheden en de beslommeringen die de man op zijn werk of in zijn handel moet doorstaan, om zo te kunnen voldoen aan de eisen van zijn huishouden en zijn gezin.
We hebben al het volgende vers vermeld:
”De oprechte vrouwen zijn de gehoorzame vrouwen.”
a-Nnisaa 34
Shaykhu-l-Islaam ibn Taymiyyah Moge Allaah barmhartig met hem zijn baseert zich hierop om te bewijzen dat de vrouw in het algemeen verplicht is om te gehoorzamen aan haar man. Daartoe behoort ook het feit dat ze ten dienste moet staan van hem en zijn kinderen.
Dit wordt ondersteund door de volgende hadieth:
”Zeker, jullie zijn allemaal herders en jullie zijn allemaal verantwoordelijk voor jullie kudde… Zo is de vrouw de herder van het huis van haar man en zijn kinderen, en ze is verantwoordelijk voor hen.”1
Dit toont duidelijk aan dat het verplicht is voor de vrouw om ten dienste te staan van haar man en zijn kinderen en om alles te doen wat winstgevend is voor haar huishouden.
Dit werd ook zo toegepast bij de metgezellen, moge Allaah tevreden zijn met hen allemaal.
Asmaa’ bint abie Bakr Moge Allaah met beiden behaagd zijn overlevert: ”A-Zzubayr trouwde met mij. Hij had geen enkele bezitting of slaaf of iets anders, behalve zijn paard. Ik was het die zijn paard te eten gaf, ik voorzag hem van zijn levensbenodigdheden, ik zorgde voor hem, ik maalde de granen fijn voor zijn lastdier, gaf hem te eten en te drinken, naaide zijn leren emmer, en kneedde zijn brood. Maar ik was niet erg goed in het maken van brood, dus deden enkele buurvrouwen van onder de Ansaar dit voor mij. Ze waren eerlijke vrouwen.”2