3aqiel ibn abie Taalib radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “Quraysh kwam naar aboe Taalib en zei: “Voorzeker, deze zoon van jouw broer heeft ons geschaad in onze vereniging en onze moskee, voorwaar, verbiedt hem van ons, waarop hij zei: “O 3aqiel, vertrek en breng mij Muhammed.” Voorwaar, ik liet hem uit een klein huis treden, waarna ik met hem in de zeer warme middag aankwam.
Voorwaar, toen hij bij hen aankwam, zei hij (aboe Taalib): “Voorzeker, deze zonen van jouw oom beweren dat jij hen schaadt in hun vereniging en moskee, voorwaar, onthoud je van hen te schaden.” Vervolgens wendde de Boodschapper salla-llaahu 3alayhi wasallam zijn blik tot de hemel, en zei: “Zien jullie deze zon?” Zij zeiden: “Ja.” Hij salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei: “Voorwaar, ik ben evenmin in staat om dat te verlaten, als dat jullie hiervan een vlam kunnen aansteken.” En in een andere versie: “Bij Allaah, ik ben evenmin in staat om hetgeen te verlaten waarmee ik gezonden ben, als dat iemand van deze zon een vlam van vuur kan aansteken.”
Vervolgens zei aboe Taalib: “Bij Allaah, de zoon van mijn broer heeft nimmer gelogen, voorwaar, keert jullie als rechtgeleiden terug.”1
3abdu-llaah ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa heeft verhaald, hij zei: “Aboe Taalib werd ziek, voorwaar, Quraysh kwam naar hem toe, en de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam kwam ook naar hem toe om hem te bezoeken. Naast zijn hoofd was er een zitplek van (één) man. Voorwaar, aboe Djahl kwam, ging erop zitten, en zei vervolgens: “Zie je niet dat de zoon van jouw broer onze goden aanvalt?”
Vervolgens zei aboe Taalib: “O zoon van mijn broer, waarom beklaagt jouw volk jou?” Hij salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei: “Ik wil hen (verzoenen) onder een Woord, waardoor alle Arabieren hen zullen dienen, en de niet-Arabieren aan hen al-djizyah2 betalen.” Hij zei: “Wat is dat (woord)?” Hij salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei: “Laa ilaaha illa-llaah”, waarop zij zeiden: “Heeft hij de goden tot één god gemaakt?”. Vervolgens werd (Soerah) Saad neergezonden, waarop hij het las totdat hij (het woord) 3udjaab bereikte.”3
﴿ص وَالْقُرْآَنِ ذِي الذِّكْرِ (1) بَلِ الَّذِينَ كَفَرُوا فِي عِزَّةٍ وَشِقَاقٍ (2) كَمْ أَهْلَكْنَا مِنْ قَبْلِهِمْ مِنْ قَرْنٍ فَنَادَوْا وَلَاتَ حِينَ مَنَاصٍ (3) وَعَجِبُوا أَنْ جَاءَهُمْ مُنْذِرٌ مِنْهُمْ وَقَالَ الْكَافِرُونَ هَذَا سَاحِرٌ كَذَّابٌ (4) أَجَعَلَ الْآَلِهَةَ إِلَهًا وَاحِدًا إِنَّ هَذَا لَشَيْءٌ عُجَابٌ (5)﴾ (ص:1-5)
“-1- Saad. Bij de Qur’aan, bezitter van eer. -2- Maar degenen die ongelovig zijn, verkeren in eigendunk en opstandigheid. -3- Hoeveel generaties vóór hen hebben Wij niet vernietigd, die toen (tot Ons) riepen. Die tijd was niet de tijd om te vluchten. -4- En zij verbaasden zich dat er een waarschuwer uit hun midden tot hen was gekomen. En de ongelovigen zeiden: “Dit is een liegende tovenaar!” -5- Heeft hij de goden tot één God gemaakt? Voorwaar, dit is zeker een verbazingwekkend iets.” (Aayah: 38/1-5).
- Deze hadieth is overgeleverd door imaam al-Bukhaarie in zijn boek “a-Ttaarikh al-Kabier”, imaam aboe Ja3laa, imaam al-Haakim en imaam a-Ttabaraanie. [↩]
- “al-djizyah” is een belasting die een niet-moslim betaalt als hij in een Islamitische staat verblijft, zodat de staat hem o.a. beschermt. [↩]
- Deze hadieth is overgeleverd door imaam a-Nnasaa’ie, imaam a-Ttirmidhie, imaam al-Haakim, imaam Ahmad, imaam a-Ttabarie en imaam al-Bayhaqie, en is sahieh verklaard door imaam Ahmad Shaakir. [↩]