Onze kinderen zijn onze oogappels, de zielen van onze harten en de adem van ons lichaam. De tederheid tegenover kinderen maakt deel uit van de natuurlijke aanleg waarmee Allaah Geprezen en Verheven zij Hij de moeder geschapen heeft. De liefde maakt echter deel uit van de daden van het hart, en het hart kan meer neigen in het voordeel van bepaalde kinderen dan van andere kinderen.
Zo kan een moeder meer van haar dochter houden dan van haar zoon of andersom. Dit is helemaal niet in strijd met de godsdienst, zolang de gelijkheid tussen de kinderen van kracht blijft, want liefde is iets waar de mens nauwelijks controle over heeft.
Dit wordt ondersteund door de hadieth van 3amr ibn al-3aas Moge Allaah behaagd met hem zijn:
”De Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem stuurde hem als hoofd van het leger van Dhaat a-Ssalaasil. Ik ging hem opzoeken en vroeg hem: ”Wie van de mensen is de persoon van wie je het meest houdt?” ”3aa’ishah.” ”En bij de mannen?” ”Haar vader.” ”En wie daarna?” ”3umar.” Vervolgens somde hij (andere) mannen op.”1
Deze hadieth bewijst dat het toegestaan is om in je hart een van je echtgenotes te verkiezen. Dit is niet in strijd met de plicht van de man om zijn vrouwen gelijk te behandelen, want deze gelijkheid is specifiek verbonden aan zijn gedrag, aan hetgeen hij uitgeeft en alles wat daarmee te maken heeft. Hetzelfde geldt voor de kinderen.
Rechtvaardigheid tegenover de kinderen bij het verdelen en bij de geschenken – zelfs in het kussen volgens de uitspraak van sommige geleerden – is een van de verplichte zaken voor de moeder, en ook voor de vader.
Dit wordt ondersteund door de volgende hadieth:
”A-Nnu3maan ibn Bashier overlevert dat zijn moeder, bint Rawaahah, aan zijn vader vroeg om iets van zijn bezittingen te schenken aan zijn zoon. Hij stelde dit een jaar lang uit en ging toen uiteindelijk akkoord. Ze zei: ”Ik zal pas tevreden zijn als je de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem als getuige neemt voor hetgeen je mijn zoon geschonken hebt.” Hij nam me bij de hand, ik was toen nog maar een kind, en hij nam me mee naar de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem en zei toen: ”O Boodschapper van Allaah, de moeder van dit kind wil dat ik je als getuige neem voor hetgeen ik geschonken heb aan haar zoon.” En de Boodschapper van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem vroeg hem: ”O Bashier! Heb je nog een ander kind dan deze zoon?” ”Ja.” ”Heb je aan hem hetzelfde gegeven als aan deze?” ”Nee.” ”Neem me dan niet als getuige, want ik getuig niet voor een onrechtvaardigheid.”2
Deze hadieth bewijst dat het verboden is om een onderscheid te maken tussen de kinderen bij het geven van schenkingen en cadeaus. Tot deze algemene context behoren de dagelijkse uitgaven, als ze ongeveer van dezelfde leeftijd zijn en gelijkaardige behoeftes hebben.
Taawoes ibn Kiesaan, één van de imaams onder de voorgangers, heeft gezegd: ”Bevoordeel niemand ten opzichte van een ander, (zelfs niet) met een haar.”3
Ibn Djuraydj heeft tegen 3ataa’ gezegd: ”Is de verplichting om de kinderen op een gelijke manier geschenken te geven in overeenstemming met het Boek van Allaah?”
Hij antwoordde: ”Ja, dit werd ons overgeleverd door de Profeet van Allaah Allaah’ s gebeden en vrede zij met hem.”4
Er wordt ook overgeleverd dat Ibraahiem a-Nnakha3ie gezegd heeft: ”Ze hielden ervan de kinderen gelijk te behandelen, zelfs als ze hen kusten.”5
- Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam Overgeleverd door Ahmad, v. 4, p. 203; al-Bukhaarie, v. 2, p. 290; Muslim, v. 4, p. 1856 en a-Ttirmidhie (3885). [↩]
- Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam Ahmad, imaam al-Bukhaarie, imaam Muslim, imaam aboe Daawoed, imaam a-Nnasaa’ie en imaam ibn Maadjah. [↩]
- Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam 3abdu-Rrazzaaq. [↩]
- Hasan, deze hadieth is overgeleverd en hasan verklaard door imaam 3abdu-Rrazzaaq. [↩]
- Da3ief, deze hadieth is overgeleverd en da3ief verklaard door imaam 3abdu-Rrazzaaq en imaam ibn abie Shaybah. [↩]