Vertaling van vrijdagspreek in Moskee Badr gemaakt door Said Amrani.
Allaah- subhanahu wa ta’ala- heeft gezegd:
”Daarom hebben Wij de kinderen van Israil voorgeschreven dat voor wie een ziel doodt- niet (als vergelding) voor een ziel of het verderf zaaien op aarde- het is alsof hij alle mensen doodde en dat voor wie iemand laat leven het is alsof hij alle mensen deed leven.” al-Maa’idah 32
Allaah- subhanahu wa ta’ala heeft ook gezegd:
”Voorwaar, de vergelding van degenen die oorlog voeren tegen Allaah en Zijn Boodschapper en die naar het zaaien van verderf op aarde streven, is dat zij gedood worden, of gekruisigd worden of het afhouwen van handen en voeten aan tegenovergestelde kanten, of dat zij uit het land verbannen worden. Dat is voor hen een vernedering op de wereld en voor hen is er in het Hiernamaals een geweldige bestraffing.”
Aan de hand van deze twee verzen wordt ons duidelijk dat de Islam de godsdienst van vrede en rechtvaardigheid is en dat de Islam is gekomen om de mensheid gelukkig te maken. Dit geluk kan niet zomaar worden verwezenlijkt, het kan onder andere worden verwezenlijkt wanneer de moslims begrijpen hoe ze moeten omgaan met de teksten van de Koran en van de sunnah. Een andere manier waarop het kan worden verwezenlijkt, is dat mensen hun verkeerde begrippen verbeteren. Met deze verkeerde begrippen wordt bedoeld over hoe een moslim hoort om te gaan met niet-moslims, met een dhimmi (andersgelovige),met iemand die oorlog tegen hem voert, en met een ongelovige waarmee een verdrag is afgesloten. In de Koran staat duidelijk beschreven hoe men behoort om te gaan met deze soort mensen, in het geval de moslim als minderheid leeft in een land of in het geval de moslim in de meerderheid is. Wanneer de moslim over de juiste begrippen beschikt, zal hij er nooit over denken om iemand te doden of iemand kwaad te doen De juiste autoriteiten waarop de moslim zich moet baseren om de juiste omgangsvormen te leren, is de Koran en de sunnah.
Beste broeders en zusters, in de Koran vinden we hoe we moeten omgaan met een ongelovige die geen oorlog verklaart aan de moslim. Allaah- subhanahu wa ta’ala- zegt:
”Allaah verbiedt jullie niet om met degenen die jullie niet bestrijden vanwege de godsdienst en die jullie niet uit jullie woonplaatsen verdreven, goed en rechtvaardig om te gaan. Voorwaar, Allaah houdt van de rechtvaardigen.”
Dit vers geeft duidelijk aan hoe je moet omgaan met de niet-moslim die geen strijder is. Het maakt ook niet uit waar de moslim zich bevindt, in een islamitisch land of niet-islamitisch land. Deze omgangsvormen zijn in de praktijk gebracht door onze Profeet, want het is nooit gebleken dat de Profeet- salla Allaahu alayhie wa sallam- opdracht heeft gegeven om een andersgelovige te doden of iemand waar hij een verdrag mee heeft getekend, of een priester (niet in oorlog en ook niet in vrede). Integendeel, hij verbood de moslims om deze mensen kwaad te doen. Ook als we kijken naar de tijden van de rechtgeleide kaliefen, na de Profeet, dan zien we dat ze de Pofeet hebben gevolgd in hun omgang met niet-moslims (joden, kopten, chrsitenen, etc.)
Deze religies hebben onder de Islamitische kalifaten in vrede geleefd en de geschiedenis getuigt hiervan. Deze omgangsvormen hebben ertoe geleidt dat vele mensen zich hebben bekeerd tot de Islam. Een voorbeeld van deze mooie omgangsvorm is dat een Joodse man een harnas had gestolen van Ali in de tijd dat Ali kalief was. Ali stapte vervolgens naar de rechter om hem aan te klagen. Hij heeft geen opdracht gegeven om deze man te pakken, doden of naar de gevangenis te sturen. Dat was makkelijk voor hem geweest, maar hij heeft het niet gedaan. Toen ze bij de rechter aankwamen, riep de rechter Ali bij zijn koenya: ”Oh vader van Hassan”. En hij riep de Joodse man bij zijn naam, waarna Ali boos werd en zei tegen de rechter: ”Of je noemt ons beiden bij onze koenya of je roept ons beiden”. Vervolgens vroeg de rechter aan Ali wat er aan de hand was. Ali zei: ”Deze harnas is van mij, ik heb hem niet gekocht en ik heb hem aan niemand geschonken”. Hierna vroeg de rechter aan de Joodse man:”Wat zeg jij hierover” Hij antwoordde: ”De harnas is van mij en ik beschouw ali niet als leugenaar”. Vervolgens zei de rechter tegen Ali: ”Heb je een bewijs dat het van jou is?” Ali zei: ”Ik heb geen bewijs”. Uiteindelijk besliste de rechter dat de harnas bij de Joodse man moest blijven omdat Ali geen bewijs had. Hierna vertrok de Joodse man met de harnas en hij sprak zichzelf aan over de manier waarop Ali met hem omging. Hij keerde terug en zei tegen Ali: ”Deze harnas is van jou, hij viel van je paard en ik had het opgepakt. Nu getuig ik dat er geen god is behalve Allaah en dat Mohammad de Boodschapper is”. Ali antwoordde: ”Nu je moslim bent geworden, mag je die harnas van mij als geschenk hebben”.
Een ander voorbeeld: In de tijd van Omar ibn al-Khattaab speelde een Kopt een wedstrijd met de zoon van Amr ibn al-3aas in Egypte. De Kopt won en de zoon van Amr sloeg hem hierop naar zijn hoofd en zei tegen hem: ”Pak het aan en ik ben de zoon van de eerbiedwaardige.” Na deze gebeurtenis ging de vader van de Kopt naar Omar om zijn beklag te doen over Abdullah. Nadat de zoon van amr was gekomen, gaf Omar een stok aan de Kopt en zei hem dat hij hiermee de zoon van de eerbiedwaardige moest slaan. Amr ibn al aas regeerde toen in Egypte.
Dit zijn enkele voorbeelden van de juiste begrippen die een moslim moet hebben. Beste broeders en zusters, na het vermelden van deze gebeurtenissen, willen we ons standpunt duidelijk maken ten opzichte van de bomaanslag in Alexandrie. Wij beschouwen dit als een terroristische aanslag en als het doden van andere zonder recht en als daad die alle godsdiensten afkeuren. Het maakt niet uit wie zo een aanslag pleegt, het is iets afkeurenswaardig en een moslim hoort dat niet te doen. Hierbij maken we gebruik van deze gelegenheid om onze jongeren te adviseren om afstand te nemen van alle daden die hierop lijken en die leiden tot onrust tussen moslims en niet-moslims en die slechte gevolgen hebben.