3alie ibn abie Taalib radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “Ik en Usaamah ibn Zayd gingen naar de beelden van Quraysh die rondom al-Ka3bah waren. Voorwaar, wij namen ontlasting in onze handen en vertrokken ermee naar de beelden van Quraysh, waarbij wij die besmeerden. Hierop schreeuwden zij en zeiden: “Wie deed dat met onze goden?” Hierop gingen zij ernaar en wasten zij ze met melk en water.1
3alie ibn abie Taalib radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “Ik en de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam vertrokken totdat wij bij al-Ka3bah aankwamen. Vervolgens zei de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam tegen mij: “Ga zitten.” Hierop klom hij op mijn schouders. Vervolgens wilde ik opstaan om hem te verheffen, waarbij hij inzag dat ik zwak was. Vervolgens ging hij van me af en ging de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam voor mij zitten, waarop hij zei: “Klim op mijn schouders.” Hierop verhief hij mij, voorwaar, ik verbeeldde mij dat ik de hemel zou aanraken als ik wilde, totdat ik op het Huis klom. Op het Huis was er een beeld van koper, ik probeerde hem van rechts en links en van voren en achteren vast te nemen totdat ik hem vast nam. Vervolgens zei de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam: “Smijt het.” Hierop smeet ik het, en is het kapot gegaan zoals het glas kapot gaat. Vervolgens kwam ik naar beneden, en vertrokken ik en de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam racend, waarbij wij achter de huizen gingen schuilen uit angst dat één van de mensen ons zou tegenkomen.”
In een anders versie: “Er waren op al-Ka3bah beelden, voorwaar, ik wilde de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam optillen, echter was ik daar niet toe in staat. Hierop tilde hij mij, waarop ik ze (de beelden) kapot maakte. En als ik wilde, had ik de hemel aangeraakt.”
Ook heeft imaam Bazzaar toegevoegd na de uitspraak “totdat wij achter de huizen gingen schuilen”: “Voorwaar, er werd geen beeld meer daarop gezet.”2
Usaamah ibn Zayd radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “Ik trad met de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam al-Ka3bah binnen. Hij zag dat daarin beelden waren. Hierop zei hij tegen mij: “Zoek voor mij water.” Vervolgens kwam ik naar hem met water in een emmer. Vervolgens maakte hij een kleed ermee nat, en sloeg daarmee de beelden, terwijl hij zei: “Moge Allaah de volkeren bestrijden die afbeelden wat zij niet scheppen.”3