Hadieth 71
وَعَنْ عَبْدِ اَللَّهِ بْنِ أَبِي بَكْرٍ رَحِمَهُ اَللَّهُ؛ «أَنَّ فِي اَلْكِتَابِ اَلَّذِي كَتَبَهُ رَسُولُ اَللَّهِ صلى الله عليه وسلم لِعَمْرِو بْنِ حَزْمٍ: أَنْ لا يَمَسَّ اَلْقُرْآنَ إِلا طَاهِرٌ». رَوَاهُ مَالِكٌ مُرْسَلاً، وَوَصَلَهُ النَّسَائِيُّ، وَابْنُ حِبَّانَ، وَهُوَ مَعْلُولٌ.
3abdu-llaah ibn abie Bakr radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald: “In het schrijven dat de Boodschapper van Allaah naar 3amr ibn Hazm schreef, (stond): “Voorwaar, de Qur’aan mag niet aangeraakt worden, behalve door een reine.”[1]
Bewijsstukken:
– Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿إِنَّهُ لَقُرْآنٌ كَرِيمٌ «77». فِي كِتَابٍ مَكْنُونٍ «78». لا يَمَسُّهُ إِلا الْمُطَهَّرُونَ ﴾ «الواقعة:77-79».
“77. En voorwaar, dit is zeker de nobele Qur’aan. 78. In een welbewaard/verborgen boek. 79. Dat niemand aanraakt dan de gereinigden (al-Mutahharoen).”
(Vers: 56/77-79).
– Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt ook:
﴿إِنَّ اللَّهَ يُحِبُّ التَّوَّابِينَ وَيُحِبُّ الْمُتَطَهِّرِينَ ﴾ «البقرة: من الآية222».
“Voorwaar, Allaah heeft de berouwvollen lief, en Hij heeft hen lief die zich reinigen (al-Mutatahhirien).” (Vers: 2/222).
Oordelen:
De geleerden hebben betreffende het aanraken van de Qur’aan drie verschillende oordelen uitgesproken, te weten:
1. Het is Haraam de Qur’aan aan te raken indien men onrein is, ongeacht de situatie van onreinheid waarin men zich bevindt (ongeacht of men verplicht is de kleine of de grote wassing te verrichten).
2. Het is Haraam om het Boek aan te raken en/of de Qur’aan te reciteren zonder het boek aan te raken, als men zich in een djanaabah-situatie bevindt. Wel is het toegestaan om de Qur’aan te reciteren als men slechts de kleine wassing moet verrichten.
3. Het is slechts mandoeb om de wassing te verrichten, wil men de Qur’aan reciteren en/of de Qur’aan (het Boek) aanraken.
De juiste oordelen zijn:
– Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft het in Aayah: 56/79 over de verborgen Qur’aan die in het welbewaarde paneel bewaakt wordt. En degenen die het bewaken zijn de engelen. En dat bedoelt Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa met de gereinigden (al-Mutahharoen); dit zijn namelijk degenen die gereinigd zijn en blijven. Dat kunnen de mensen niet zijn. De mensen zijn in werkelijkheid vervuild en degenen onder hen die rechtleiden zijn, zijn degenen die zich reinigen. Ook is deze Aayah slechts een bericht van Allaah aan de mensheid dat de Qur’aan welbewaard wordt. Dit leidt ons tot het feit dat er geen bewijs is voor de verplichting dat de moslim zich reinigt alvorens de Qur’aan te reciteren en/of vast te pakken. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft het namelijk in Aayah: 2/222 wel gehad over degenen die zich reinigen (al-Mutatahhirien). Hier heeft Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa het wel over de mensen.
– De hadieth van 3abdu-llaah ibn abie Bakr is een algemene hadieth omdat de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam de soort reiniging niet gespecificeerd heeft. Er is namelijk een reiniging die te maken heeft met de Islaam, omdat Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا إِنَّمَا الْمُشْرِكُونَ نَجَسٌ ﴾ «التوبة: من الآية28».
“O jullie die geloven, voorzeker, de veelgodenaabidders zijn onrein.” (Vers: 9/28)
De Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zegt ook in een hadieth die door Hudhayfah ibn al-Yamaan radiya-llaahu 3anhu is verhaald: “Voorzeker, de moslim wordt nooit onrein.”[2] Ook is er een reiniging die te maken heeft met uitscheiding en/of djanaabah. Vele geleerden hebben de reiniging waarover de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam praat in deze hadieth, geïnterpreteerd als de reiniging van de Islaam. Tot dit oordeel zijn de volgende geleerden gekomen: ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa, imaam Maalik, imaam ibn al-Qayyim, imaam al-Albaanie, imaam ibn 3uthaymien, en vele andere geleerden.
Hadieth 72
وَعَنْ عَائِشَةَ رَضِيَ اَللَّهُ عَنْهَا قَالَتْ: «كَانَ رَسُولُ اَللَّهِ صلى الله عليه وسلم يُذْكُرُ اَللَّهَ عَلَى كُلِّ أَحْيَانِهِ». رَوَاهُ مُسْلِمٌ، وَعَلَّقَهُ اَلْبُخَارِيُّ.
3aa’ishah radiya-llaahu 3anhaa heeft gezegd: “De Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam gedacht Allaah in al zijn situaties.”[3]
Bewijsstukken:
– Aboe al-Djuhaym al-Ansaarie radiya-llaahu 3anhu heeft verhaald, hij zei: “De Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam kwam uit de richting van de put Djamal. Onderweg kwam een man hem tegen, en groette hem. De Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam groette niet terug, totdat hij een muur naderde, en over zijn gezicht en handen veegde. Vervolgens groette hij hem terug.”[4]
Oordelen:
– Na het verzoenen van deze twee ahaadieth, komen we tot het oordeel dat het mandoeb is voor de moslim om zich te reinigen alvorens Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa te gedenken. Deze reiniging hoeft niet de volmaakte reiniging te zijn, waarmee je de Salaah binnen kan treden. Het mag ook een minimale reiniging zijn zoals de Tayammum; hetgeen wat de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam in de hadieth van aboe al-Djuhaym al-Ansaarie heeft gedaan.
– De hadieth van aboe al-Djuhaym al-Ansaarie bewijst ook dat het Haraam is om tijdens urinering of uitscheiding te spreken. Hadieth 86 steunt dit oordeel ook.
[1] Sahieh, deze hadieth is overgeleverd door imaam Maalik, imaam an-Nasaai’ie, imaam ibn Hibbaan, en imaam at-Tabaraanie, en is sahieh verklaard door imaam al-Albaanie.
[2] Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim.
[3] Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim.
[4] Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim.