Antwoord: Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft gezegd:
﴿لَقَدْ مَنَّ اللَّهُ عَلَى الْمُؤْمِنِينَ إِذْ بَعَثَ فِيهِمْ رَسُولاً مِنْ أَنْفُسِهِمْ يَتْلُو عَلَيْهِمْ آيَاتِهِ وَيُزَكِّيهِمْ وَيُعَلِّمُهُمُ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ﴾
(آل عمران: من الآية164)
“Voorzeker, Allaah gaf een grote gunst aan de gelovigen, toen Hij tot hen een Boodschapper uit hun midden stuurde. Hij draagt hun Zijn verzen voor. En hij reinigt hen (de gelovigen) en hij onderwijst hun het Boek (de Qur’aan) en de wijsheid, terwijl zij daarvoor zeker in duidelijke dwaling verkeerden.” (Aayah: 3/164).
En Hij heeft ook gezegd:
﴿لَقَدْ جَاءَكُمْ رَسُولٌ مِنْ أَنْفُسِكُمْ عَزِيزٌ عَلَيْهِ مَا عَنِتُّمْ حَرِيصٌ عَلَيْكُمْ بِالْمُؤْمِنِينَ رَؤُوفٌ رَحِيمٌ﴾ (التوبة:128)
“Voorzeker, er is een Boodschapper tot jullie gekomen uit jullie eigen midden. Zwaar voor hem is jullie lijden, vurig wenst hij het goede voor jullie, voor de gelovigen is hij liefdevol en barmhartig.” (Aayah: 9/128).
En Hij heeft ook gezegd:
﴿وَاللَّهُ يَعْلَمُ إِنَّكَ لَرَسُولُهُ﴾ (المنافقون: من الآية1)
“En Allaah weet dat jij zeker Zijn Boodschapper bent.” (Aayah: 63/1).
Uitleg: Toen Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa de schepping schiep en het verdrag met al Zijn dienaren heeft getekend dat Hij Hun Heer is, heeft Hij subhaanahu wa-ta3aalaa ook een verdrag met Zijn boodschappers getekend: dat zij Zijn boodschap aan de mensen over zullen dragen. Dat was echter niet het enige verdrag dat Hij subhaanahu wa-ta3aalaa met hen heeft getekend.
Elke boodschapper en profeet die Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa naar Zijn volk stuurde ging een overeenkomst met Allaah aan: dat hoeveel Allaah hem ook aan wijsheid en kennis zou geven en welke niveau hij ook zou bereiken, als na hem een boodschapper komt, hij degene die na hem komt volgt en helpt. Ook wist elke boodschapper en profeet dat Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zou komen. Zij werden namelijk ook verplicht hem te volgen als hij gestuurd zou worden. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿وَإِذْ أَخَذَ اللَّهُ مِيثَاقَ النَّبِيِّينَ لَمَا آتَيْتُكُمْ مِنْ كِتَابٍ وَحِكْمَةٍ ثُمَّ جَاءَكُمْ رَسُولٌ مُصَدِّقٌ لِمَا مَعَكُمْ لَتُؤْمِنُنَّ بِهِ وَلَتَنْصُرُنَّهُ قَالَ أَأَقْرَرْتُمْ وَأَخَذْتُمْ عَلَى ذَلِكُمْ إِصْرِي قَالُوا أَقْرَرْنَا قَالَ فَاشْهَدُوا وَأَنَا مَعَكُمْ مِنَ الشَّاهِدِينَ﴾ (آل عمران:81)
“En (gedenkt) toen Allaah een overeenkomst aanging met de profeten (en zei): “Wat Ik jullie ook gegeven heb van de Schrift en de wijsheid; en er komt daarna een boodschapper tot jullie ter bevestiging van wat bij jullie is: jullie zullen zeker in hem geloven en hem zeker helpen.” Hij zei: “Erkennen jullie dit en aanvaarden jullie Mijn verbond?” Zij zeiden: “Wij erkennen het.” Hij (Allaah) zei: “Getuig dan en Ik behoor met jullie tot degenen die getuigen.” (Aayah: 3/81).
عن ابن عباس قال: »ما بعث الله نبيا إلا أخذ عليه الميثاق : لئن بعث محمد وهو حي ليؤمنن به ولينصرنه وأمره أن يأخذ على أمته الميثاق : لئن بعث محمد وهم أحياء ليؤمنن به ولينصرنه«. رواه البخاري
3abdu-llaah ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa heeft gezegd: «“Allaah stuurde geen profeet of hij ging met hem de overeenkomst aan: als Muhammed gestuurd wordt terwijl hij nog leeft, dat hij in hem zal geloven en hem zal steunen. Ook werd hij verplicht om deze overeenkomst met zijn volk aan te gaan: als Muhammed gestuurd wordt terwijl zij nog leven, dat zij in hem zullen geloven en hem zullen steunen.”»[1]
En zo heeft de laatste boodschapper 3iesaa salla-llaahu 3alayhi wa-sallam degene die vóór Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam is gestuurd, ook zijn volk verheugd met de komst van Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿وَإِذْ قَالَ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ يَا بَنِي إِسْرائيلَ إِنِّي رَسُولُ اللَّهِ إِلَيْكُمْ مُصَدِّقاً لِمَا بَيْنَ يَدَيَّ مِنَ التَّوْرَاةِ وَمُبَشِّراً بِرَسُولٍ يَأْتِي مِنْ بَعْدِي اسْمُهُ أَحْمَدُ﴾ (الصف: من الآية6)
“En (gedenkt) toen 3iesaa de zoon van Maryam, zei: “O kinderen van Israa’iel, voorwaar, ik ben voor jullie de boodschapper van Allaah, ter bevestiging van wat er vóór mij is van de Tawraah en als verkondiger van een verheugende tijding over een Boodschapper die na mij komt, zijn naam is Ahmad.” (Aayah: 61/6).
Deze verzen en hadieth zijn een duidelijk bewijs dat elke van de voorafgaande volkeren bewust was van het feit dat de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zou komen. Zo wisten de Christenen en de Joden bijna precies wanneer onze Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam gestuurd zou worden. De Joden bedreigden zelfs de veelgodenaanbidders met de Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿وَلَمَّا جَاءَهُمْ كِتَابٌ مِنْ عِنْدِ اللَّهِ مُصَدِّقٌ لِمَا مَعَهُمْ وَكَانُوا مِنْ قَبْلُ يَسْتَفْتِحُونَ عَلَى الَّذِينَ كَفَرُوا فَلَمَّا جَاءَهُمْ مَا عَرَفُوا كَفَرُوا بِهِ فَلَعْنَةُ اللَّهِ عَلَى الْكَافِرِينَ﴾ (البقرة:89)
“En toen er een boek tot hen kwam van Allaah, bevestigend wat zich bij hen bevindt, terwijl zij daarvoor om hulp hadden gevraagd tegen die niet geloven: toen dan tot hen kwam wat zij al wisten, geloofden zij er niet in. De vloek van Allaah rust daarom op de ongelovigen.” (Aayah: 2/91).
قال ابن إسحاق : وحدثني عاصم بن عمر بن قتادة عن رجال من قومه قالوا : » إن مما دعانا إلى الإسلام – مع رحمة الله تعالى وهداه لنا – لما كنا نسمع من رجال يهود كنا أهل شرك أصحاب أوثان وكانوا أهل كتاب عندهم علم ليس لنا وكانت لا تزال بيننا وبينهم شرور فإذا نلنا منهم بعض ما يكرهون قالوا لنا : إنه قد تقارب زمان نبي يبعث الآن نقتلكم معه قتل عاد وإرم . فكنا كثيرا ما نسمع ذلك منهم . فلما بعث الله رسول الله صلى الله عليه وسلم أجبناه حين دعانا إلى الله وعرفنا ما كانوا يتوعدوننا به فبادرناهم إليه فآمنا به وكفروا به ففينا وفيهم نزلت الآية«.
Ibn Ishaaq heeft gezegd: 3aasim ibn 3umar ibn Qataadah heeft mij verhaald dat mannen onder zijn volk zeiden: «“Voorwaar, één van de zaken die ons hebben doen bekeren tot de Islaam –naast de barmhartigheid en de leiding van Allaah- is dat wij mannen onder de Joden hoorden zeggen -wij waren toen veelgodenaanbidders en (aanbaden) stenen, terwijl zij Lieden van de Schrift waren en kennis bezaten die wij niet bezaten. In die tijd was er veel kwaads tussen ons en hen, en wanneer wij hun iets aandeden wat hun irriteerde zeiden zei tegen ons- : “Voorwaar, de tijd van een profeet die gestuurd zal worden is nu nabij gekomen. Wij zullen jullie met hem doden zoals 3aad en Iram zijn gedood. Dat hoorden we vaak van hen. Maar toen de Boodschapper van Allaah gestuurd werd, hebben wij hem gehoorzaamd toen hij ons tot Allaah opriep. Wij beseften toen waar zij ons mee dreigden. Wij gingen eerder dan hen naar hem. Wij geloofden in hem terwijl zij hem verloochenden. Om ons en hen is dit vers neergezonden.”»[2].
Zo zien we dat bij alle hemelse wetgevingen die de Islamitische wetgeving voorgingen, het bekend was dat onze Boodschapper salla-llaahu 3alayhi wa-sallam in die tijd zou komen. De tijd van onwetendheid en duisternis. De tijd van veelgoderij[3], afgoderij en ongeloof. De tijd waarin de rijken de armen onrechtvaardig behandelden. In die duisternis, onwetendheid en dwaling werd de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam naar alle werelden uit het midden van de Arabische ongeletterden gezonden, om de mensen uit deze duisternis naar Allaah’s licht te leiden. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿لَقَدْ مَنَّ اللَّهُ عَلَى الْمُؤْمِنِينَ إِذْ بَعَثَ فِيهِمْ رَسُولاً مِنْ أَنْفُسِهِمْ يَتْلُو عَلَيْهِمْ آيَاتِهِ وَيُزَكِّيهِمْ وَيُعَلِّمُهُمُ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَإِنْ كَانُوا مِنْ قَبْلُ لَفِي ضَلالٍ مُبِينٍ ﴾ (آل عمران: من الآية164)
“Voorzeker, Allaah gaf een grote gunst aan de gelovigen, toen Hij tot hen een Boodschapper uit hun midden stuurde. Hij draagt hun Zijn verzen voor. En hij reinigt hen (de gelovigen) en hij onderwijst hun het Boek (de Qur’aan) en de wijsheid, terwijl zij daarvoor zeker in duidelijke dwaling verkeerden.” (Aayah: 3/164).
Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa vertelt in dit vers dat Hij uit hun eigen soort –de mensheid- een boodschapper naar hen zond, om hen naar hetgeen wat Allaah hun voorgeschreven heeft te leiden, en hen te reinigen van de duidelijke dwaling waarin zij verkeerden. En Hij subhaanahu wa-ta3aalaa heeft ook gezegd:
﴿لَقَدْ جَاءَكُمْ رَسُولٌ مِنْ أَنْفُسِكُمْ عَزِيزٌ عَلَيْهِ مَا عَنِتُّمْ حَرِيصٌ عَلَيْكُمْ بِالْمُؤْمِنِينَ رَؤُوفٌ رَحِيمٌ﴾ (التوبة:128)
“Voorzeker, er is een Boodschapper tot jullie gekomen uit jullie eigen midden. Zwaar voor hem is jullie lijden, vurig wenst hij het goede voor jullie, voor de gelovigen is hij liefdevol en barmhartig.” (Aayah: 9/128).
Tevens is hij gezonden om hen het Boek (de Qur’aan) en de Wijsheid (a-Ssunnah) te onderwijzen. De Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam is ook naar de Lieden van de Schrift gestuurd. Allaah de Heilige zegt:
﴿يَا أَهْلَ الْكِتَابِ قَدْ جَاءَكُمْ رَسُولُنَا يُبَيِّنُ لَكُمْ كَثِيراً مِمَّا كُنْتُمْ تُخْفُونَ مِنَ الْكِتَابِ وَيَعْفُو عَنْ كَثِيرٍ قَدْ جَاءَكُمْ مِنَ اللَّهِ نُورٌ وَكِتَابٌ مُبِينٌ (15) يَهْدِي بِهِ اللَّهُ مَنِ اتَّبَعَ رِضْوَانَهُ سُبُلَ السَّلامِ وَيُخْرِجُهُمْ مِنَ الظُّلُمَاتِ إِلَى النُّورِ بِإِذْنِهِ وَيَهْدِيهِمْ إِلَى صِرَاطٍ مُسْتَقِيمٍ﴾ (المائدة:15-16)
“-15- O Lieden van de Schrift! Waarlijk, Onze Boodschapper is tot jullie gekomen; hij heeft veel duidelijk gemaakt van wat jullie van de Schrift verborgen, en hij heeft jullie veel kwijtgescholden. Waarlijk, er is van Allaah een Licht (de Profeet) en een duidelijke Boek (de Qur’aan) tot jullie gekomen. -16- Allaah leidt hen ermee die Zijn welbehagen zoeken naar wegen van vrede en Hij brengt hen vanuit de duisternissen naar het licht, met Zijn verlof, en Hij leidt hen naar een recht pad.” (Aayah: 5/15-16).
Alle verzen die we bij deze vraag behandeld hebben, zijn een duidelijk bewijs dat Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam de Boodschapper en Profeet van Allaah is. Tevens zijn er ook andere verzen die dat ook bewijzen. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa vertelt dat Hij zelf getuigt dat Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam Zijn Boodschapper en Profeet is, toen de huichelaars naar hem kwamen en dat met hun tongen getuigden. Allaah heeft hun getuigenis verworpen omdat zij het niet met oprechtheid uit hun harten aflegden. Hij subhaanahu wa-ta3aalaa heeft toen gezegd:
﴿وَاللَّهُ يَعْلَمُ إِنَّكَ لَرَسُولُهُ﴾ (المنافقون: من الآية1)
“En Allaah weet dat jij zeker Zijn Boodschapper bent.” (Aayah: 63/1).
Er zijn ook vele tekenen die bewijzen dat Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam de Boodschapper en Profeet van Allaah is. Deze tekenen worden in de hadieth die aboe Sufyaan vertelt duidelijk gemaakt.
عن ابن عباس قال حدثني أبو سفيان بن حرب من فيه إلى في قال انطلقت في المدة التي كانت بيني وبين رسول الله صلى الله عليه وسلم قال فبينا أنا بالشام إذ جيء بكتاب النبي صلى الله عليه وسلم إلى هرقل . قال وكان دحية الكلبي جاء به فدفعه إلى عظيم بصرى فدفعه عظيم بصرى إلى هرقل فقال هرقل هل هنا أحد من قوم هذا الرجل الذي يزعم أنه نبي ؟ قالوا نعم فدعيت في نفر من قريش فدخلنا على هرقل فأجلسنا بين يديه فقال أيكم أقرب نسبا من هذا الرجل الذي يزعم أنه نبي ؟ قال أبو سفيان فقلت أنا فأجلسوني بين يديه وأجلسوا أصحابي خلفي ثم دعا بترجمانه فقال قل لهم إني سائل هذا عن هذا الرجل الذي يزعم أنه نبي فإن كذبني فكذبوه . قال أبو سفيان وأيم الله لولا مخافة أن يؤثر علي الكذب لكذبته ثم قال لترجمانه سله كيف حسبه فيكم ؟ قال قلت هو فينا ذو حسب . قال فهل كان من آبائه من ملك ؟ قلت لا . قال فهل كنتم تتهمونه بالكذب قبل أن يقول ما قال ؟ قلت لا . قال ومن يتبعه ؟ أشراف الناس أم ضعفاؤهم ؟ قال قلت بل ضعفاؤهم . قال أيزيدون أم ينقصون ؟ قلت لا بل يزيدون . قال هل يرتد أحد منهم عن دينه بعد أن يدخل فيه سخطة له ؟ قال قلت لا . قلت فهل قاتلتموه ؟ قلت نعم . قال فكيف كان قتالكم إياه ؟ قال قلت يكون الحرب بيننا وبينه سجالا يصيب منا ونصيب منه . قال فهل يغدر ؟ قلت لا ونحن منه في هذه المدة لا ندري ما هو صانع فيها ؟ قال والله ما أمكنني من كلمة أدخل فيها شيئا غير هذه . قال فهل قال هذا القول أحد قبله ؟ قلت لا . ثم قال لترجمانه قل له إني سألتك عن حسبه فيكم فزعمت أنه فيكم ذو حسب وكذلك الرسل تبعث في أحساب قومها . وسألتك هل كان في آبائه ملك ؟ فزعمت أن لا فقلت لو كان من آبائه ملك . قلت رجل يطلب ملك آبائه . وسألتك عن أتباعه أضعافاؤهم أم أشرافهم ؟ فقلت بل ضعفاؤهم وهم أتباع الرسل . وسألتك هل كنتم تتهمونه بالكذب قبل أن يقول ما قال ؟ فزعمت أن لا فعرفت أنه لم يكن ليدع الكذب على الناس ثم يذهب فيكذب على الله . وسألتك هل يرتد أحد منهم عن دينه بعد أن يدخل فيه سخطة له ؟ فزعمت أن لا وكذلك الإيمان إذا خالط بشاشته القلوب . وسألتك هل يزيدون أم ينقصون ؟ فزعمت أنهم يزيدون وكذلك الإيمان حتى يتم وسألتك هل قاتلتموه ؟ فزعمت أنكم قاتلتموه فتكون الحرب بينكم وبينه سجالا ينال منكم وتنالون منه وكذلك الرسل تبتلي ثم تكون لها العاقبة . وسألتك هل يغدر فزعمت أنه لا يغدر وكذلك الرسل لا تغدر وسألتك هل قال هذا القول أحد قبله ؟ فزعمت أن لا فقلت لو كان قال هذا القول أحد قبله قلت رجل أئتم بقول قيل قبله . قال ثم قال بما يأمركم ؟ قلنا يأمرنا بالصلاة والزكاة والصلة والعفاف . قال إن يك ما تقول حقا فإنه نبي وقد كنت أعلم أنه خارج ولم أكن أظنه منكم ولو أني أعلم أني أخلص إليه لأحببت لقاءه ولو كنت عنده لغسلت عن قدميه وليبلغن ملكه ما تحت قدمي . ثم دعا بكتاب رسول الله صلى الله عليه وسلم فقرأه: “بسم الله الرحمن الرحيم من محمد عبد الله ورسوله إلى هرقل عظيم الروم سلام على من اتبع الهدى أما بعد ; فإني أدعوك بدعاية الإسلام أسلم تسلم يؤتك الله أجرك مرتين فإن توليت فإن عليك إثم الأريسيين و﴿ قُلْ يَا أَهْلَ الْكِتَابِ تَعَالَوْا إِلَى كَلِمَةٍ سَوَاءٍ بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمْ أَلَّا نَعْبُدَ إِلَّا اللَّهَ وَلا نُشْرِكَ بِهِ شَيْئاً وَلا يَتَّخِذَ بَعْضُنَا بَعْضاً أَرْبَاباً مِنْ دُونِ اللَّهِ فَإِنْ تَوَلَّوْا فَقُولُوا اشْهَدُوا بِأَنَّا مُسْلِمُونَ﴾ (آل عمران:64(. متفق عليه.
3abdu-llaah ibn 3abbaas radiya-llaahu 3anhumaa heeft gezegd: Aboe Sufyaan ibn Harb radiya-llaahu 3anhu heeft mij van mond tot mond verteld: «“Ik vertrok (op reis) tijdens de periode[4] die tussen mij en de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam was (afgesproken), en terwijl ik in a-Shaam was, kwam men met het schrijven van de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam naar de (Romeinse keizer) Hiraql. Het was Dahiyah al-Kalbie die ermee kwam en het aan de leider van Bisraa gaf die het op zijn beurt aan Hiraql gaf. Hiraql zei toen: “Is hier iemand van het volk van deze man die beweert dat hij een profeet is?” Zij zeiden: “Ja.” Vervolgens werd ik met een aantal onder (de stam) Quraysh uitgenodigd. Wij traden bij Hiraql binnen en hij liet ons vóór hem zitten, en zei: “Wie van jullie is het nauwst verwant aan deze man die beweert dat hij een profeet is?” Ik zei: “Ik.” Zij lieten mij vóór hem zitten en lieten degenen die met mij waren achter mij zitten. Vervolgens liet hij zijn tolk komen, en zei tegen hem: “Ik zal deze (man) vragen over de man die beweert dat hij een profeet is, voorwaar, als hij mij verloochent, verloochent hem dan.” Aboe Sufyaan zei: “Bij Allaah, als ik niet de angst had dat men zou zeggen dat ik gelogen had, zou ik hem verloochenen.” Vervolgens zei (Hiraql) tegen zijn tolk: “Vraag hem! Hoe is zijn adel bij jullie?” Ik zei: “Hij is bij ons van adel.” Hij zei: “Was één van zijn voorvaders een koning?” Ik zei: “Nee!” Hij zei: “Beschuldigden jullie hem van liegen vóórdat hij zei wat hij nu zegt?” Ik zei: “Nee!” Hij zei: “En wie volgt hem? De sterken onder de mensen, of de zwakken?” Ik zei: “Het zijn juist de zwakken (onder de mensen die hem volgen).” Hij zei: “Vermeerderen ze, of verminderen ze?” Ik zei: “Zij vermeerderen juist.” Hij zei: “Keert iemand onder hen zich af van zijn godsdienst nadat hij erin treedt, wegens ontevredenheid jegens hem?” Ik zei: “Nee!” Hij zei: “Hebben jullie hem bestreden?” Ik zei: “Ja!” Hij zei: “Hoe was jullie strijd tegen hem?” Ik zei: “De oorlog tussen ons en hem is geven en nemen. Soms treft hij wat van ons en soms treffen wij wat van hem.” Hij zei: “Bedriegt hij?” Ik zei: “Nee, maar we weten niet wat we van hem in deze periode kunnen verwachten.” Hij (aboe Sufyaan) zei: “Bij Allaah, ik kon in geen enkel woord iets (extra’s) toevoegen behalve bij deze.” Hij zei: “Heeft iemand vóór hem deze uitspraak gedaan?” Ik zei: “Nee!” Vervolgens zei hij tegen zijn tolk: “Zeg tegen hem: ik vroeg je om zijn adel bij jullie, en jij beweerde dat hij bij jullie van adel is, voorwaar, zo worden alle boodschappers uit de adel onder hun volk gestuurd. En ik vroeg je of één van zijn voorvaderen een koning was. Jij beweerde dat het niet zo was. Ik zei, zou één van zijn voorvaderen een koning zijn, dan zou ik gezegd hebben: iemand die het koningschap van zijn voorvaders opeist. En ik vroeg je over zijn volgelingen, of er sterken of (de) zwakken onder hen zijn. Jij zei dat het de zwakken onder hen zijn. Voorwaar, dat zijn de volgelingen van de boodschappers. En ik vroeg je of jullie hem van het liegen beschuldigden vóórdat hij zei wat hij nu zegt. Jij beweerde dat het niet zo was. Ik wist toen dat het niet kan zijn dat hij het liegen tegen de mensen verlaat en vervolgens wel tegenover Allaah gaat liegen. En ik vroeg je of iemand onder hen zich van zijn godsdienst afkeert nadat hij erin trad, wegens ontevredenheid jegens hem. Jij beweerde dat het niet zo was. En zo is de Iemaan wanneer zijn fleurigheid zich met het hart vermengt. En ik vroeg je of ze vermeerderen of verminderen. Jij beweerde dat ze juist vermeerderen. En zo is de Iemaan totdat het volmaakt wordt. En ik vroeg je of jullie hem bestreden hebben. Jij beweerde dat jullie hem bestreden hebben en dat de oorlog tussen jullie en hem geven en nemen is, en dat hij jullie (soms) deerde en jullie hem. En zo worden de boodschappers (eerst) beproefd, en vervolgens zal het goede einde aan hen toebehoren. En ik vroeg je of hij bedriegt, en jij beweerde dat hij niet bedriegt, en zo zijn de boodschappers, zij bedriegen niet. En ik vroeg je of iemand vóór hem deze uitspraak heeft gedaan. Jij beweerde dat het niet zo was. Ik zei: als iemand vóór hem dezelfde uitspraak heeft gedaan, dan had ik gezegd dat hij iemand die vóór hem is geweest gevolgd heeft.” Vervolgens zei hij: “Wat verplicht hij jullie?” Wij zeiden: “Hij verplicht ons het gebed, de Zakaah, (het behouden van) de familieband en (het behouden van) de kuisheid.” Hij zei: “Als hetgeen wat jij zegt waar is, dan is hij werkelijk een profeet. En ik heb geweten dat hij tevoorschijn zal komen, maar dacht niet dat hij uit jullie zou komen, en als ik (zeker) wist dat ik hem ongedeerd kon bereiken, dan zou ik hem graag willen ontmoeten. En als ik bij hem was, had ik het vuil van zijn voeten weggewassen. Voorwaar, zijn rijk zal bereiken wat onder mijn voeten is.” Vervolgens vroeg hij om het schrijven van de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam, en hij las het: “In de naam van Allaah, de Barmhartige, de Genadevolle, van Muhammed Allaah’s dienaar en Boodschapper, aan Hiraql de geweldige der Romeinen, vrede zij met degene die de leiding volgt. Voorwaar, ik roep je op met de oproep van de Islaam[5]. Wees een moslim, dan zul je vrede ondervinden, maar als je weigert, heb je (ook) de zonde van de boeren op je. En:
“Zeg: “O Lieden van de Schrift, komt tot een gelijkluidend woord tussen ons en jullie: dat wij niemand behalve Allaah aanbidden en dat wij elkaar niet als heren naast Allaah plaatsen.” Als zij zich dan afwenden, zegt dan: “Getuigt dat wij moslims zijn.” (Aayah: 3/64). »[6]
Tevens zijn er nog vele andere bewijzen dat Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam de Boodschapper van Allaah is. Zijn vele wonderen vallen hieronder. Twee van de meest belangrijke onder deze wonderen zijn: de Qur’aan en de splijting van de maan.
De Qur’aan:
Het grootste en meest geweldige wonder dat de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam gegeven is, is de Qur’aan, het woord van Allaah. Het is namelijk een alblijvend wonder dat niet in de loop der tijd zal vergaan. Ook zullen zijn wonderbaarlijke eigenschappen nooit vergaan, en zal de top van kennis over zijn mirakels nooit bereikt worden. Wanneer men die woorden herhaalt, zal men zich niet vervelen. Integendeel, het zal diegene zijn hart levendig houden en hem met Iemaan voeden.
De Qur’aan is het woord van Allaah dat Hij aan Djibriel heeft geopenbaard, die het op zijn beurt aan de Profeet Muhammed salla-llaahu 3alayhi wa-sallam geopenbaard heeft. De wonderen van de Qur’aan bevinden zich in de betekenis, de opbouw, de puurheid, de duidelijkheid en de alomvattendheid van de woorden ervan. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft de gehele mensheid en de djinns uitgedaagd om zelfs met één Soerah te komen met dezelfde hoedanigheid en kwaliteit. Allaah heeft deze uitdaging gedaan in de tijd waarin de Arabieren de top van spraak en literatuur in de Arabische taal bereikten. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿قُلْ لَئِنِ اجْتَمَعَتِ الْأِنْسُ وَالْجِنُّ عَلَى أَنْ يَأْتُوا بِمِثْلِ هَذَا الْقُرْآنِ لا يَأْتُونَ بِمِثْلِهِ وَلَوْ كَانَ بَعْضُهُمْ لِبَعْضٍ ظَهِيراً﴾ (الاسراء:88)
“Zeg (o Muhammed): “Als de mensen en de djinns zich zouden verzamelen om het gelijke van deze Qur’aan te maken; dan zouden zij niet met het daaraan gelijke komen, zelfs al zouden zij elkaar tot hulp zijn.” (Aayah: 17/88).
En Hij subhaanahu wa-ta3aalaa heeft ook gezegd:
﴿وَإِنْ كُنْتُمْ فِي رَيْبٍ مِمَّا نَزَّلْنَا عَلَى عَبْدِنَا فَأْتُوا بِسُورَةٍ مِّنْ مِثْلِهِ وَادْعُوا شُهَدَاءَكُمْ مِنْ دُونِ اللَّهِ إِنْ كُنْتُمْ صَادِقِينَ﴾ (البقرة:23)
“En als jullie in twijfel verkeren over wat Wij hebben neergezonden aan Onze dienaar (Muhammed), brengt dan een gelijkwaardige Soerah[7] voort, en roept jullie getuigen buiten Allaah op, als jullie waarachtigen zijn.” (Aayah: 2/23).
Ook bevinden de wonderen van de Qur’aan zich in de kennis die de woorden bevatten, en die in vele gevallen onwaarneembare zaken bevatten; kennis over de schepping, de werelden, het heelal, de mensheid en de djinns. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa vertelt in de Qur’aan veel over de fases van de schepping van de mens en de schepping van dit heelal. Deze kennis heeft de mens pas een aantal jaren terug kunnen bezichtigen.
De wonderen van de Qur’aan bevinden zich ook in de structuur van de opstelling van de verzen die zich in de Qur’aan bevindt. Dit kunnen alleen degenen die het Arabisch goed beheersen.
Tevens bevinden de wonderen zich in de goed gestructureerde en bijpassende wetgeving van de Qur’aan.
Nog een wonder van de Qur’aan is dat hij niet veranderd kan worden en alblijvend hetzelfde zal zijn. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿ وَإِنَّهُ لَكِتَابٌ عَزِيزٌ (41) لا يَأْتِيهِ الْبَاطِلُ مِنْ بَيْنِ يَدَيْهِ وَلا مِنْ خَلْفِهِ تَنْزِيلٌ مِنْ حَكِيمٍ حَمِيدٍ﴾ (فصلت:42)
“-41- Voorwaar, het is zeker een verheven boek. -42- De valsheid raakt hem (de Qur’aan) niet, niet van voren en niet van achteren. (Het is) een neerzending van al-Hakiem (de Alwijze) al-Hamied (de Geprezene).” (Aayah: 41/42).
Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa heeft ook gezegd dat de Qur’aan voor eeuwig zal blijven, en dat hij niet zal vergaan, zoals andere voorafgaande boeken. Allaah subhaanahu wa-ta3aalaa zegt:
﴿إِنَّا نَحْنُ نَزَّلْنَا الذِّكْرَ وَإِنَّا لَهُ لَحَافِظُونَ﴾ (الحجر:9)
“Voorwaar, Wij zijn het Die de Vermaning (de Qur’aan) hebben neergezonden. En voorwaar, Wij zijn daarover zeker de Wakers.” (Aayah: 15/9/).
Zo zijn er ook andere wonderen die zich in de Qur’aan bevinden. Deze worden op hun beurt behandeld. Kortom, de Qur’aan is een wonder boven wonder.
De splijting van de maan:
Een ander groot wonder dat de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam gegeven is, is de splijting van de maan. De inwoners van Mekkah hebben de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam om een wonder gevraagd om hen te bewijzen dat hij werkelijk een profeet is.
وعن ابن مسعود قال »انشق القمر على عهد رسول الله صلى الله عليه وسلم فرقتين فرقة فوق الجبل وفرقة دونه . فقال رسول الله صلى الله عليه وسلم اشهدوا «. متفق عليه
3abdu-llaah ibn Mas3oed radiya-llaahu 3anhu heeft gezegd: «“De maan is in de tijd van de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam in twee delen gespleten. Een deel boven de berg en een deel daaronder. De Boodschapper van Allaah salla-llaahu 3alayhi wa-sallam zei toen: “Voorwaar, getuigt (hiervan).”»[8]
De mensen zeiden toen: zou dat tovenarij zijn, dan kan hij niet alle mensen betoverd hebben. Alle mensen hebben het namelijk in zijn tijd aanschouwd.
[1]Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie
[2]Sahieh, deze hadieth is overgeleverd door imaam ibn Hishaam en is sahieh verklaard door imaam al-Albaanie.
[3] “Veelgoderij” betekent: veelgodendom, het aanbidden van meerdere goden.
[4] Dat is de periode waarin de Profeet salla-llaahu 3alayhi wa-sallam een periode van vrede met Quraysh heeft afgesproken tijdens Sulh al-hudaybiyah.
[5] “De oproep van de Islaam” is het woord van het monotheïsme, namelijk: ‘laa-ilaaha illa-llaah, Muhammadun rasoelu-llaah’.
[6]Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim.
[7] “Soerah” betekent: een verzameling Qur’aan-verzen. De Qur’aan bestaat uit 114 Soerahs.
[8]Sahieh, deze hadieth is overgeleverd en sahieh verklaard door imaam al-Bukhaarie en imaam Muslim.